Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Jozua nu, de zoon van Nun, had twee mannen, die [1]heimelijk verspieden zouden, gezonden van [2]Sittim, zeggende: Gaat heen, bezichtigt het land en [3]Jericho. Zij dan gingen, en kwamen ten huize [4]van een vrouw, een hoer, wier naam was Rachab, en zij sliepen daar. 1. Hebreeuws, stilzwijgende; dat is, hij had dit het volk niet geopenbaard, gelijk Mozes gedaan had toen hij twaalf mannen uitgezonden heeft; Num.13:2, en Num.32:8. 2. Gelegen in het land der Moabieten, waar zich de Israelieten verlopen hebben met hoererij en met afgoderij met den Baal Peor; Num.25:1. 3. Jericho werd naderhand toegedeeld de stam van Benjamin; omtrent honderd vijftig stadien van Jeruzalem, zestig van de Jordaan. Dit is de eerste stad, die de Israelieten met geweld hebben aangetast. Zij was gelegen in een effen vruchtbaar land, waar vele palmbomen wiessen, waarvan zij de palmstad genoemd wordt; Deut.34:3; Richt.1:16; 2 Kron.28:15. 4. Anders, ener vrouw, die een hoer was. Het Hebreeuwse woord betekent ook een waardin; maar Hebr.11:31 en Jak.2:25 wordt Rachab uitdrukkelijk een hoer genoemd.